Geduld met God - Tomáš Halík (5)
XI. De Heilige
Zacheüs
‘(…) de heilige Zacheüs werd de patroon van alle eeuwige
zoekers, van ‘allen die uitzien’’. Om zo ‘te waken over hun geduld in het
voorportaal van het geloof’. ‘Zelfs áan de overkant’ zijn er velen voor wie
Jezus’ woord ook geldt: Je bent niet ver
van het Koninkrijk Gods. Wie anders moet dit woord aan hen overbrengen dan
wijzelf? Maar hoe doen we het zo dat de boodschap inderdaad een blijde
boodschap is, zoals Jezus’ bericht moet zijn, zodat het hen aanspreekt bij hun naam, zodat ze niet
worden afgeschrikt door wat er over onze lippen komt? Hoe zorg je ervoor dat
het werkelijk begrepen wordt als een broederlijke uitnodiging die hen in hun
vrijheid aanspreekt, niet als een opdringerige bekeringspoging, een arrogante
inkapseling van mensen die niet bij ons willen horen? Hoe toon je niet alleen tact en ‘pastorale
voorzorg’, maar ook liefde die (…) de ander de ander laat zijn, zijn anders-zijn
respecteert, die niet probeert alle verschillen weg te werken en anderen zonder
meer aan onze kant te krijgen?’ ‘Moge St. Zacheüs ons daartoe wijsheid geven!’
‘Het kan natuurlijk weleens nodig zijn om iemand te helpen de roze bril van het
optimisme af te zetten, het vertekende kunstlicht uit te doen en ook de
onaangename kant te bekijken – en gebruik te maken van de kunst van het geloof
om te herinterpreteren, die dingen van de andere kant te laten zien.’
Halík schrijft dat de Amerikaanse filosoof William James
twee typen mensen onderscheidde: ‘de sick souls en de healthy-minded people’. Deze
filosoof wees erop ‘dat beide typen mensen een verschillende weg tot God
hebben’. ‘De drie persoonlijkheden die we in dit hoofdstuk opnieuw hebben
ontmoet (AG: Thérèse, Nietzsche en Simone Weil), zou James zeker onder sick souls hebben gerangschikt. ‘Laten
we het eeuwige lot van niet alleen deze twee (AG: Nietzsche en Weil), maar van
vele anderen die (in een of ander aspect) op
hen lijken – en ook het lot van hun boodschap, hun zoeken, strijd,
verwachtingen en vragen – toevertrouwen aan de zorg van St. Zacheüs.’
XII. De eeuwige
Zacheüs
‘Laten we aannemen dat onze vriend Zacheüs niet zo heel veel
later, (…) die hele ontmoeting met Jezus vergat’. Zacheüs keerde ‘stap voor
stap terug naar zijn oude leven’. ‘Pas tegen het einde van zijn leven, (…),
moest hij weer denken aan zijn vroegere voornemens.’ Hij vraagt de Heer om een
boetedoening en krijgt deze mee: Zacheüs moet door de wereld trekken en goed
‘luisteren naar wat er gebeurt en gezegd wordt’. ‘Hij wordt bevrijdt als hij opnieuw tussen alle stemmen met zekerheid de
stem van Christus herkent.’ ‘Wat zou hij in onze tijd te horen krijgen?’
‘Misschien loopt de boeteling Zacheüs vandaag door heel veel ruimtes van de
kerk, religie, spiritualiteit – en hoort hij nog altijd in niet een daarvan de
stem van Christus, het zuivere stemgeluid dat hij zich nu zo goed herinnert ….’
‘Zal Christus geloof op aarde vinden? Of tenminste een klein
geloof als het niet groot kan zijn!’ ‘Is ons geloof niet te ‘groot’ (te zwaar,
te lomp) omdat het verzwaard is door het gewicht van veel van onze
voorstellingen, omdat het ‘te menselijk’ is?’ ‘Misschien is het geloof dat God
bevalt naar menselijke maatstaven ‘onopvallend’ (…).’ ‘Misschien aanvaardde hij
(AG: God) zelfs dat wat er verscholen lag achter die schijnbaar
godslasterlijke, maar in feite uiterst oprechte en pijnlijke kreten van die man
die hem tevergeefs zocht in de nacht van pijn na de dood van zijn kleindochter
(AG: hoofdstuk VI).’ ‘Is hij die grote dingen in kleine verbergt en die in
zwakheid zijn kracht laat zien, niet ook aanwezig in het geloof van hen bij wie
het alleen maar zoeken is, een onverzadigde honger naar waarheid en zin en een
niet aflatend vragen? In het geloof van de Zacheüssen die nog verscholen zitten
en slechts heel onopvallend naar buiten kijken?’ ‘En in geloof waarin meer
siddering dan vastigheid is, meer vraag dan antwoord, meer twijfel dan
zekerheid?’
‘(…) geloof is
geduld’. ‘(…) de echtheid van het geloof blijkt misschien wel meer uit geduld
dan uit de cognitieve ‘inhoud’ ervan’. ‘In het christendom zijn geloof en hoop
niet van elkaar te scheiden – en geduld is hun gezamenlijke eigenschap en
vrucht. Als God zo’n geduld met ons oefent, kunnen we hem dan ons menselijke
(…) beperkte geduld van geloof, hoop en liefde weigeren – zelfs op momenten dat
we niet zoveel zekerheid en troost ontvangen als we zouden wensen, op momenten
van duisternis en leegte, als er geen andere keus is dan wachten of de weg van
het wachten verlaten?’ ‘(…) geloven in God die we niet zien betekent ook, op
z’n allerminst, hopen dat hij daar is waar wij hem niet zien en vaak ook daar
waar we absoluut overtuigd zijn dan hij er niet is en niet kan zijn.’
Halík zei ooit dit tegen een jonge man: ‘‘Weet je, het is
niet zo belangrijk om zeker te weten dat je in God gelooft: of jij in hem
gelooft is ook echt het belangrijkste niet. De hoofdzaak is dat God in jou gelooft. En misschien is het
op dit moment genoeg dat je dat besef.’ ‘De ontmoeting die het hart van het
geloof is, is mogelijk omdat God in ons gelooft.’ ‘Gods onvoorwaardelijke
geloof in ons schept de ruimte van onze vrijheid.’
Halík gaat dit hoofdstuk en dit boek afronden. Hij keert
terug naar het begin van dit hoofdstuk: naar Zacheüs de boeteling. Zacheüs
heeft nog steeds niet de stem van Christus gehoord en is ten einde raad. En dan
hoort het Christus’ stem en die zegt (o.a.) dit: ‘Ik was ook in hen die nog ver
van haar zichtbare poorten zijn, die smerig en bezweet zijn door het zoeken van
zwerven op wegen vol vragen en twijfels. Vooral in hen had je me moeten horen,
vooral in hen had je me moeten zoeken. En nog iets: ook geloof, als het levend
is, kent zijn inademing en uitademing, zijn dagen en nachten. God spreekt niet
alleen door zijn woord, maar ook door zijn zwijgen. Hij spreekt tot mensen niet
alleen door zijn nabijheid, maar ook door zijn afstand. Je bent vergeten mijn
stem te beluisteren in hen die mijn zwijgen ervoeren, mijn afstand, die van de
overkant, vanuit het donkere dal kijken naar de berg van mijn mysterie,
verborgen in een wolk.’ Zacheüs reageert daarop: ‘Ik hoorde uw stem niet in hen
omdat ik hun onvolkomenheid verachtte, want ze waren niet zuiver. En al kon ik
het niet bekennen, daarmee veroordeelde ik hen al en verhief me boven hen.’
‘Vergeef het me, Heer.’ Christus reageert daarop: ‘En onthoud dit: je moet de
ingang tot mijn huis nooit meer versmallen. Je kunt mijn huis alleen in
gezelschap van anderen betreden, het is geen poort voor jou alleen. Ik ga hem nu opendoen.’
Reacties
Een reactie posten