Leven na de genadeklap (1)
Aan de hand van een plaatje of model legt Arie in hoofdstuk
1 uit hoe de persoonlijkheid van de mens in elkaar steekt. De bouwstenen van je
persoonlijkheid zijn: je gedrag, je talenten, je drijfveren en je identiteit.
De identiteit kent een natuurlijke behoefte om betekenis en zekerheid te ervaren.
Deze behoefte is de grootste stuwende kracht achter onze drijfveren en
overtuigingen, het inzetten van onze talenten en ons gedrag. Je identiteit
heeft elke keer weer voedsel (betekenis, zingeving) nodig. Het model en
toelichting daarop is al eerder gepubliceerd in CV•Koers onder de titel ‘Jij en
Gods genade’. Dit artikel is via mijn blog terug te vinden en te downloaden.
Status is het onderwerp van hoofdstuk 2 en 3. “Met status ‘koop’ je erkenning en waardering, en zo voed je je identiteit, (…).” Je betekenis en zekerheid baseer je op status. Het is een afgod geworden. In onze westerse wereld verwerven we vooral status door ons uiterlijk, sport, business, film en muziek (kunst) of bekendheid. Kerkmensen kunnen ook last hebben van religieuze status. Als je identiteit gevoed wordt door status, dan is (volgens het model uit hoofdstuk 1) status daarmee ook de drijfveer achter veel van je keuzes en gedrag.
De jacht naar status is een heel belangrijk levensdoel geworden. Je leeft met de angst dat je status onder druk komt te staan of daalt in de ogen van je omgeving. Je omgeving bepaalt je status en is daarom heel belangrijk. We zijn afhankelijk van het oordeel van anderen. We zitten samen vast in een soort betalingssysteem. Een systeem van ruilhandel. Jij presteert en ik betaal met erkenning en waardering – en andersom. Arie schrijft dat daar nog eens bovenop komt, dat het in de mens ingebakken is dat hij het voedsel voor zijn identiteit haalt uit de ‘zintuiglijk waarneembare wereld’. Het is normaal dat een kind zijn identiteit laat voeden door en vanuit deze zichtbare wereld.
Naar deel 2
Status is het onderwerp van hoofdstuk 2 en 3. “Met status ‘koop’ je erkenning en waardering, en zo voed je je identiteit, (…).” Je betekenis en zekerheid baseer je op status. Het is een afgod geworden. In onze westerse wereld verwerven we vooral status door ons uiterlijk, sport, business, film en muziek (kunst) of bekendheid. Kerkmensen kunnen ook last hebben van religieuze status. Als je identiteit gevoed wordt door status, dan is (volgens het model uit hoofdstuk 1) status daarmee ook de drijfveer achter veel van je keuzes en gedrag.
De jacht naar status is een heel belangrijk levensdoel geworden. Je leeft met de angst dat je status onder druk komt te staan of daalt in de ogen van je omgeving. Je omgeving bepaalt je status en is daarom heel belangrijk. We zijn afhankelijk van het oordeel van anderen. We zitten samen vast in een soort betalingssysteem. Een systeem van ruilhandel. Jij presteert en ik betaal met erkenning en waardering – en andersom. Arie schrijft dat daar nog eens bovenop komt, dat het in de mens ingebakken is dat hij het voedsel voor zijn identiteit haalt uit de ‘zintuiglijk waarneembare wereld’. Het is normaal dat een kind zijn identiteit laat voeden door en vanuit deze zichtbare wereld.
Reacties
Een reactie posten