Word je bewust van boosheid (4)


Riekje Boswijk-Hummel schreef het boek Boos met als ondertitel: boosheid erkennen, begrijpen, loslaten. Ik mijn vierde blog geef ik een samenvatting van deel V uit het boek. In dit deel beschrijft ze ‘hoe nu verder’, nadat ze in het vorige deel schreef over boosheid stoppen, je beeld bijstellen en boosheid loslaten.

Doelen inwisselen
We hebben in de voorgaande hoofdstukken gezien dat het bij boosheid niet gaat om het uit de wegruimen van een obstakel (zie definitie van boosheid), maar om het vervullen van een behoefte. Boosheid heeft met pijn te maken en daaronder ligt een onvervulde behoefte. Die onvervulde behoefte kan je (soms) ook vervullen door een ander doel te kiezen.

Obstakel is een ding
Maar, het inwisselen van doelen kan ook geen optie voor je zijn. Wat dan? Boswijk-Hummel maakt een onderscheid tussen wanneer het obstakel een ding is en wanneer het een persoon is. Hier de eerste variant. Een optie is om alsnog je oorspronkelijke doel te bereiken. Je onderzoekt het obstakel, laat je creativiteit er op los en probeert zo (zonder schade toe te brengen) een oplossing te vinden. Een kwestie van doorzettingsvermogen zou je kunnen zeggen. De vraag hierbij is wel of er sprake is van doorzettingsvermogen of van onvermogen om je doel op te geven. En soms is je doel echt niet te bereiken.

Obstakel is een persoon
Het obstakel is een persoon, de tweede variant. Een persoon staat tussen jou en je doel in, wat dan? Je ontkomt er in dat geval niet aan om opnieuw een gesprek met die persoon aan te gaan. De schrijfster vertelt in haar boek hoe je dat kan doen. Je geeft opening van zaken: je vertelt wat je verwachtte, “wat je behoefte is, en hoe pijnlijk het voor je is dat die behoefte niet is vervuld” (p.162). “Je komt uit voor je emoties” (p.166). “Je komt op voor je behoeftes” (p.166). Je blijft dus weg bij het uiten van beschuldigingen en kritiek. En je toont belangstelling en begrip voor de ander en vraagt hoe hij deze situatie ervaart. Opening van zaken geven, je openen voor de andere is niet gemakkelijk. Je kwetsbaar opstellen is lastig of er is sprake van oud zeer wat op de achtergrond meespeelt. Maar, je wilt tot een open gesprek komen. Daarvoor zul je de ander moeten respecteren. “(…) iedere openhartigheid wekt openheid op; iedere vriendelijkheid wekt sympathie op” (p.167).

Ervaringswerelden
In het gesprek zal blijken dat er twee werkelijkheden of ‘ervaringswerelden’ zijn. Ervaringswereld, omdat in je kijk op de werkelijkheid jouw ervaringen een rol spelen. “Ieder heeft zijn eigen ervaringswereld” (p.169). “(…) jouw ervaringswereld is jouw waarheid, die van de ander is diens waarheid” (p.169). Maar, wat is waarheid en er is toch één werkelijkheid? “Er bestaat inderdaad één feitelijke werkelijkheid: dat zijn de exacte feiten. Doordat die feitelijke werkelijkheid door verschillende mensen verschillend wordt ervaren en uitgelegd, ontstaan er verschillende ervaringswerelden” (p.169). Beide ervaringswerelden zijn waar, zijn werkelijk.

“De enige vraag die telt is hoe je kunt omgaan met deze verschillende ervaringswerelden” (p.170): je deelt elkaars ervaringswereld met elkaar. Je erkent elkaar ervaringswereld en je erkent elkaars pijn. Mensen hebben “de behoefte om wérkelijk gezien en serieus genomen te worden” (p.171). Je respecteert elkaars ervaringswereld. Op deze manier “ga je elkaar in de loop van het gesprek meer en meer zien als twee losse individuen” (p.172). De ander (met zijn eigen ervaringswereld) is niet de oorzaak van je emoties en je gedrag. Je emoties en gedrag maakte je zelf.

Boswijk-Hummel schrijft vervolgens over ‘lastige weerstanden’. Allereerst de weerstand dat je niet kan geloven wat de ander (over zichzelf) zegt. Er is sprake van cognitieve dissonantie. Je ziet een oorzakelijk verband tussen jouw ervaringswereld (binnenwereld) en de bedoelingen en intenties van de ander (buitenwereld). “Maar helaas, het past niet.  Er bestaat geen oorzakelijk verband tussen de beide werkelijkheden” (p173). Het ongeloof wordt ook veroorzaakt doordat je eigenlijk niet wilt “dat de ander zo ‘anders’ is dan jij” (p.173). Maar je moet het anders-zijn van de ander erkennen. Het gesprek kan alleen tot oplossingen leiden als er wederzijds respect getoond wordt ook als die ander ‘anders’ is dan jij.

Probleem samen oplossen
De schrijfster geeft aan dat ze slechts ‘een meer algemene beschrijving’ kan geven over hoe het probleem het best kan worden opgelost. Als er misverstanden zijn, zullen deze ontdekt en benoemd moeten worden. Als er sprake is van verschillende ervaringswerelden en van verschillende of zelfs tegengestelde behoeftes, dan zal er onderhandelt moeten worden.

“Het is de kunst om ook tijdens de onderhandelingen de belangen en de behoeftes van beiden te blijven zien en te blijven erkennen” en dit te doen vanuit een open standpunt (p.178). Voor de oplossing van het probleem heb je elkaar nodig. Het is nooit het probleem van één van twee. In een relatie is zelfs een eenzijdig probleem een probleem van beiden. Ook is er sprake van afhankelijkheid en dit impliceert dat je de controle over de situatie opgeeft.  

‘Onderhandelen’ betekent in de praktijk nogal eens: “met argumenten ‘tegen elkaar aanduwen’, zodat uiteindelijk één van beiden ‘omvalt’” (p.180). Dit levert geen oplossing op. Het gaat er om “je behoefte te formuleren en de ander te vragen of hij bereid is die behoefte te vervullen of op zijn minst aan die behoefte tegemoet te komen” (p.180). Daarbij heeft de ander de keuze wel of niet te doen wat je van hem vraagt. De onderhandelingen leiden tot winst of verlies. Tot het vrijwillig opgeven van je doel (behoefte) of tot een compromis.

Boswijk-Hummel schrijft dat onderhandelen lastig is. Ze stelt dat er voor het slagen van onderhandelingen aan twee voorwaarden moet zijn voldaan: integriteit en bereidheid. Met integriteit bedoelt ze “dat je eerlijk bij jezelf moet nagaan hoe belangrijk iets voor je is, wat iets je waard is, en hoe rampzalig het zou zijn als het niet doorgaat” (p.184). Bereidheid: “duidelijk maken dat je jezelf wilt openen voor de ander: dat je er niet op uit bent om alleen je eigen belangen na te streven, maar ook oog wilt hebben voor de belangen van de ander” (p. 184-185).

Je boosheid leren kennen
Tenslotte besteedt de schrijfster in dit deel nog aandacht aan het “’opdelven’ en leren kennen van je boosheid” (p.185). “Boos zijn heeft alles te maken met je een ‘ik’ voelen”. (…) “Om boos te kunnen en te durven zijn moet je je dus een ‘ik’ voelen” (p.186). Als kind leer je aan de hand van grote en kleinere conflicten een ‘ik’ op te bouwen. Soms geven ouders kinderen niet de ruimte om boos te zijn. Kinderen leren dan “hun boosheid in te slikken, hun verdriet op te kroppen en hun doelen en behoeftes te negeren” (p.188). “Ze bouwen daardoor geen stevig ‘ik’ op” (p.188) en er ontstaat op de lange termijn een ‘uiterst negatief zelfbeeld’. En als kinderen niet leren met conflicten om te gaan, dan zullen ze op volwassen leeftijd conflicten niet kunnen hanteren. Zodra er een (potentieel) conflict op de hoek komt kijken, zullen ze hun boosheid “ inslikken, opkroppen, afdruipen en wegvluchten” (p.188). Boswijk-Hummel beschouwt “het werken met boosheid (AG: in een therapeutische setting) in zekere zin als een ‘ommetje’: je moet erlangs om het ‘ik’ te bereiken. Door de boosheid op te diepen en te verkennen, bereik je het ‘ik’ en het zelfbeeld, en daar gaat het uiteindelijk om” (p.190). Het gaat erom mensen een steviger ‘ik’ te laten opbouwen en daarmee een positiever zelfbeeld.

De volgende keer verder met deel VI van het boek.

Reacties

Veel gelezen berichten

Vergeving is goed, maar verzoening is beter

Bevrijd van jezelf

De GKv moet verder met één predikant minder