Hoop in bange tijden


Ik las het boek Hoop in bange tijden – De betekenis van Jezus’ opstanding van Tim Keller. Hieronder heb ik het boek samengevat.

De titel van het boek geeft het al aan: het boek is door Keller geschreven in een tijdperk van angst en onzekerheid. Zowel maatschappelijk als persoonlijk: Keller heeft tijdens het schrijven van het boek ‘te dealen’ met de diagnose alvleesklierkanker. “Dood, pandemie, onrecht, sociale stagnatie – we hebben opnieuw een kiezelsteen van hoop nodig.” Keller wil ons die hoop aanreiken in zijn boek.

Keller schrijft dat dit de ‘grondthese’ is van zijn boek: dat de opstanding van Jezus Christus zowel de kracht als het patroon biedt voor een leven dat verbonden is met Gods toekomstige nieuwe schepping.

In hoofdstuk 1 - Vaste hoop werkt Keller uit dat het christendom een historisch, redelijk en genadig geloof is. Hij benadrukt de historiciteit van de kruisiging en opstanding van Jezus Christus en zet deze tegenover het gedachtegoed van het liberale christendom. Hij schrijft over de redelijkheid van het christelijk geloof: er zijn veel redenen om te geloven. Daarbij loopt hij allerlei theorieën en hypotheses bij langs die het tegendeel proberen aan te tonen. Ook tekent hij daarbij aan: “… het gebruik van de menselijke rede alleen ons niet kan dwingen om te geloven in de opstanding. Bij bijna iedere historische gebeurtenis is er ruimte voor intellectuele twijfel. Wat we daarentegen wel zien, is dat het geloof in de opstanding van Christus geen blinde geloofssprong is”. “Wel of niet geloven in de opstanding is nooit louter een intellectueel proces.” We hebben Gods genade nodig.

In de hoofdstukken 2 tot en met 6 kijkt Keller “naar hoe de opstanding als de Grote Omkering de sleutel is voor het verstaan van de verhaallijn van de hele Bijbel, alsook het besturingsprincipe voor het leven van een christen”.

In hoofdstuk 2 – Toekomstige hoop schrijft Keller dat de opstanding ook de toekomst in het heden brengt. “De opstanding vormde veeleer het begin van het herstel van de natuurlijke wereldorde, de wereld zoals God die bedoeld heeft.” “Door de opstanding hebben christenen niet alleen hoop voor de toekomst, maar ook hoop die vanuit de toekomst naar ons toekomt.” Met de opstanding begon het koninkrijk van God. “Het reeds-maar-nog-niet-koninkrijk.” Het koninkrijk dat aanbrak bij de eerste komst van Jezus (reeds), maar toen nog niet in al zijn volheid was gekomen (maar-nog-niet). “Als we ons door geloof verenigen met de opgestane Christus komt die toekomstige kracht, die sterk genoeg is om het heelal te herscheppen, in ons.” Wat dit in de praktijk betekent beantwoordt Keller in de rest van dit boek. In dit hoofdstuk start hij met ‘de vrijheden van het koninkrijk’: Christus bevrijdt ons van de vrees voor schuld en schaamte en veroordeling.

Keller laat in hoofdstuk 3 – Heerlijke hoop zien, dat de opstanding ook de hemel op aarde bracht. Mensen worden weer een met de heerlijkheid van God. “Dit is een van de belangrijkste thema’s door heel de Schrift heen. Als we die rode draad op het spoor komen, gaan we zien hoe alle Bijbelboeken passen in één enkel, samenhangend verhaal.” Een verhaal dat begint in het paradijs en daarna doorgaat via de ontmoeting bij de berg Sinaï, de tabernakel, de tempel en Jezus Christus als mens (hij ‘tabernakelde’ onder ons). Jezus bracht die heerlijkheid, maar is ook Gods heerlijkheid. “Als we door het geloof en door de Heilige Geest verenigd zijn met de opgestane Christus, is de Sjechina-heerlijk van God, (…), nu beschikbaar voor ons.” Voor ons persoonlijk en voor de gemeenschap (de kerk). De kerk als “een alternatieve samenleving”, “een tegencultuur, een nieuwe samenleving die zichtbaar maakt aan de wereld hoe (…) heel het leven eruitziet als de Geest alle psychologische, sociale en lichamelijke gevolgen van de zonde begint te helen”. Die heerlijkheid is er ook voor de wereld als “christenen de liefde voor hun naaste en de heerlijkheid van God tot hun hoogste doelen stellen in hun werk, er op hun werkplek (…) meer rechtvaardige en goede relaties tot stand zullen komen”.

In hoofdstuk 4 – Revolutionaire hoop schrijft Keller over hoe “de unieke boodschap en waarden van het koninkrijk contrasteren met het rijk van deze wereld en hoe ze ons leven langzaam maar zeker herscheppen”. Het koninkrijk van koning Jezus is een omgekeerd koninkrijk, een “koninkrijk-op-zijn-kop”. “Deze Koning manifesteert zich op een manier die alle waarden van de wereld omkeert. Hij komt in zwakheid en dienstbaarheid, niet met kracht en geweld. Hij komt om te sterven als losprijs voor ons.” Deze structuur heeft gevolgen voor ons als ‘ingezetenen’ van dat koninkrijk.

Deze structuur geeft ons ook een sleutel “om te verstaan hoe de hele Bijbel één samenhangend geheel vormt”.  Volgens Keller is de rode draad door heel de Bijbel heen die “van de Grote Omkering”. “De vrijheid en beloning die de zonde lijkt te bieden worden slavernij en vloek” (vergeldende omkering). En God verkiest het zwakke boven het machtige, het dwaze boven het wijze (verlossende omkering). “Vervolgens verlost God door zwakheid, niet ondanks zwakheid.”

“De Grote Omkering vormt (…) ook de meest praktische gids voor het echte leven”. “Deze patronen van omkering zijn door de Schepper en Verlosser diep verweven in de structuur van de wereld.” In de rest van het hoofdstuk laat Keller “deze cruciale Bijbelse verhaallijn” zien door het Oude Testament heen.

Hoofdstuk 5 – De Grote Omkering handelt over Jezus Christus: de Grote Omkering. “In Jezus zien we niet de zoveelste onverwachte wending, maar de Grote Omkering.” Keller laat dat zien vanuit het Bijbelboek Marcus, Lucas en de weergave van het evangelie door Paulus. De Grote Omkering vormt het hart van het evangelie en helpt ons om het evangelie te begrijpen. Het evangelie is het ultieme geschenk dat een radicale erkenning van ons vereist. We moeten door onze eigen ommekeer heen.

Hoofdstuk 6 – Persoonlijke hoop: 1. “Geloof in de historiciteit van de opstanding kan je leven (…) totaal op z’n kop zetten – maar dan niet alleen doordat je er verstandelijk mee instemt. We worden alleen veranderd door een persoonlijke ontmoeting met de verrezen Heer en eenwording met hem door geloof.” Keller bekijkt en beschrijft vijf nieuwtestamentische voorbeelden van mensen die Jezus hebben ontmoet na zijn opstanding en laat zien “wat er gebeurt als je de opgestane Christus persoonlijk ontmoet”. Dit hoofdstuk beschrijft de ontmoeting tussen Maria en Jezus, tussen Johannes en Jezus en tussen Tomas en Jezus (al deze ontmoetingen zijn beschreven in Johannes 20).

Hoofdstuk 7 – Persoonlijke hoop: 2. In dit hoofdstuk lezen we vervolgens over de ontmoeting tussen Petrus en Jezus nadat hij hem drie keer verloochend had (Johannes 21). En over de ontmoeting van Jezus en Paulus op de weg naar Damascus (Handelingen 9). “Paulus had redenen om te geloven dat het christelijk geloof niet waar kon zijn.” “Onderweg naar Damascus werd Paulus echter geconfronteerd met het onweerlegbare feit dat Jezus was opgestaan.” Toen hij niet meer om het feit van Jezus’ opstanding heen kon, “ging hij de Bijbel herlezen binnen een raamwerk waarin Christus centraal stond, en kwam alles er anders uit te zien”.

Keller schrijft dat wij op dezelfde manier te werk moeten gaan. “Als je het christelijk geloof beoordeelt, kijk dan eerst naar het leven van Jezus zoals dat zichtbaar wordt in de evangeliën, en vooral bij de opstanding.” “Al onze bezwaren hangen ten diepste af van deze kwestie.”

“Wat wil Jezus ons met dit alles zeggen? ‘Ik weet wie je bent. Jij zult je eigen weg moeten gaan. Die weg hoeft niet hetzelfde te zijn als die van een ander. Ik wil dat je mij volgt, niet hen.’”

Hoofdstuk 8 – Hoop voor jou: Christenen zijn geestelijk levend gemaakt als ze geloven dat Jezus Christus stierf en opstond om ze te verlossen. “We (AG: christenen) beginnen de voorsmaak van onze uiteindelijke toekomstige staat te ervaren (…).” In dit hoofdstuk kijkt Keller naar een paar van die voorsmaken die christenen hebben dankzij Christus’ opstanding.

Opstanding en ervaring: het gaat niet alleen om een verstandelijk instemmen met de opstanding, “een toekomstige hoop en heerlijke erfenis”, maar ook om “een innerlijke ervaring van hun uitwerking” in het hart. Om een geloofservaring

Opstanding en verandering: Het doel van Gods verlossing is dat we veranderen naar “het evenbeeld … van zijn Zoon (Romeinen 8:29)”. De dynamiek van verandering is gemodelleerd naar het model van de Grote Omkering (dood en opstanding): “zonder een voortdurende oefening van dood en opstanding” kan de verlossing “ons niet veranderen en ons hele leven doortrekken”. Dood: we moeten onze afgoden uit ons leven wegdoen, “om ons hart ervan los te trekken, om hun greep op ons te verzwakken of uit te schakelen”. Opstanding: we dienen ons hart te richten op Jezus zelf. Die twee kanten (dood en opstanding) “zijn onafscheidelijk – de ene veronderstelt de andere”. Keller waarschuwt ons voor het leggen van nadruk op gedrag, terwijl het om onze hartsgesteldheid gaat.

Opstanding in de praktijk: “De opstanding voorziet ons (…) ook van een raamwerk voor een christelijke praktische ethiek.” Gehoorzaamheid aan Bijbelse leefregels is nu een manier “om gelijkvormig te worden aan het beeld van de ene die we liefhebben (AG: Jezus)”. Ook geeft de Grote Omkering inhoud en betekenis aan de morele principes die in de Bijbel te vinden zijn. De Grote Omkering is als het ware de bril waardoor christenen kijken naar termen als liefde en bevrijding. De Grote Omkering houdt kruis (dood) en opstanding bij elkaar als één samenhangend geheel. Zo brengt de Grote Omkering de “morele richtlijnen uit de Bijbel samen en geeft ze richting”. 

Hoofdstuk 9 – Hoop voor relaties: “In de door en opstanding van Jezus ontvangen christenen middelen voor de hervorming van sociale verhoudingen (…).” In de volgende twee hoofdstukken beschrijft Keller hoe zo’n gemeenschap van veranderde verhoudingen eruitziet. Hij laat zien hoe onze houding ten opzichte van rassenverhoudingen, sociale klasse, rijkdom en armoede, conflicten (gebroken relaties) en seksuele relaties door de Grote Omkering wordt gevormd.

In hoofdstuk 10 – Hoop voor gerechtigheid laat Keller zien “wat de Bijbel zegt over de diepste betekenis van gerechtigheid en hoe de opstanding ons helpt die te definiëren en te propaganderen”.

De opstanding betekent “dat de bevrijdende, herstellende kracht van God hier en nu al aanwezig is, door de opgestane Christus en zijn aanwezigheid in ons leven door de Heilige Geest”. “Christenen moeten ‘een stad’ zijn.” “(…) een aantrekkelijk getuigenis voor de wereld, een voorsmaak van en vooruitblik op het Nieuwe Jeruzalem”.

Bijbelse gerechtigheid wordt gekenmerkt door ten minste de volgende vier aspecten. Gerechtigheid betekent (1) gelijke behandeling voor iedereen, (2) radicale vrijgevigheid, (3) opkomen voor mensen zonder macht en (4) gerechtigheid is een gemeenschappelijke en persoonlijke verantwoordelijkheid.

De Bijbelse visie op onrechtvaardigheid is, dat deze zowel het gevolg is (of kan zijn) van persoonlijke daden en keuzes alsook van sociale structuren en als een gevolg van de zonde, van het kwaad in het hart en in de wereld.

In hoofdstuk 11 – Hoop in het zicht van het lijden werkt Keller uit hoe we de opstanding van Jezus kunnen gebruiken “als een manier om te ‘kijken naar en te leven in de wereld’”. Die kijk verandert “vooral de manier waarop we moeiten en lijden in het leven zien en ervaren”.

Aan de hand van de Bergrede (Lucas 6) zet Keller de goede dingen (waarden van de wereld) en de moeilijke dingen (waarden van Jezus’ koninkrijk) op een rijtje. “Goede dingen worden, als we ze ontvangen zonder God, een vloek. Aan de andere kant zullen mensen die moeilijke dingen in geloof ontvangen, ontdekken dat wat ogenschijnlijk een vloek lijkt uiteindelijke een zegen blijkt te zijn. In veel gevallen vindt die omkering niet plaats binnen de grenzen van dit leven (…).” Maar “Jezus belooft dat de moeilijke dingen voor zijn volgelingen die door geloof leven, zullen leiden tot de beste dingen.” “Toch ervaren we zelfs in dit leven al nieuwe en diepere voldoening naarmate we meer leven voor Christus en anderen in plaats van voor onszelf.”

Keller gebruikt ook de verhalen van Jakob en Jozef als illustratie “om ons te helpen de omkeringen en moeiten van het leven onder ogen te zien”. Jozef kon twee tegenpolen (paradox) met elkaar verbinden: “Hij zegt in feite: ‘Het leven is vol pijn’, maar tegelijk ook: ‘God is goed.’” En Jakob zag het paradoxale patroon van kracht uit zwakheid in zijn leven. Het patroon van de Grote Omkering komt volgens Keller ook in de Psalmen duidelijk naar voren. “De les hier is dus dat er verdriet is dat vreugde voortbrengt.” Deze les werkt hij vervolgens verder uit aan de hand van Paulus’ tweede brief aan de Korintiërs. Paulus benadrukt in deze brief “niet alleen dat verdriet meer vreugde kan voortbrengen en zwakheid meer kracht, maar ook dat je deze goede dingen niet op een andere wijze kunt verkrijgen”. Paulus als voorbeeld gebruikende concludeert Keller “dat innerlijke nederigheid, wijsheid, vreugde en kracht alleen te krijgen zijn door ervaringen van zwakte die ons uiteindelijk brengen tot vertrouwen op Gods genade”.

Hoofdstuk 12 – Hoop voor de toekomst brengt je als het ware weer terug naar het begin van het boek met vragen als: “Hoe kunnen we hoop hebben in bange tijden? Niemand kan leven zonder hoop, maar hoe krijgen wij die?” Hoop voor ieder persoonlijk en hoop voor de samenleving (cultuur).

Keller beschrijft vervolgens de opkomst van hoop voor de cultuur. De opkomst van hoop verschilt per cultuur. “Alleen in het Westen kreeg de gedachte van vooruitgang van de geschiedenis dus voet aan de grond en bezielde ze het denken en leven van mensen.” Tijdens de Europese Verlichting seculariseerde die christelijke hoop. Allerlei denkers beschouwden daardoor het vooruitgangsdenken als “een historisch proces dat louter door natuurlijke oorzaken in gang gezet en onderhouden werd”. Keller geeft aan dat vanaf het begin van de twintigste eeuw tot nu toe het seculiere vooruitgangsdenken aan het afnemen is. Velen zijn de hoop op voortuitgang kwijtgeraakt.

“Waarom faalde de seculiere hoop op vooruitgang - eens zo’n sterke, stuwende kracht in onze cultuur?” Dat komt omdat er twee ontwerpfouten in de westerse idee van vooruitgang zaten. “Het eerste is het probleem van de menselijke natuur.” “Het ging allemaal uit van de basale goedheid van de menselijke natuur.” O.a. twee wereldoorlogen hebben die gedachte gelogenstraft. De andere ontwerpfout is “het probleem van uiteindelijke vergetelheid”. “(…) de seculiere hoop is gericht op een uiterst tijdelijke vooruitgang. Ze gaat ervan uit dat de daadwerkelijke bestemming van de menselijke geschiedenis volledige vergetelheid is”. De menselijke geschiedenis loopt uit op NIETS. Maar hoe kun je dan betekenisvol leven? Waar is dan onze hoop?

Volgens Keller biedt het christendom ongeëvenaarde hulpbronnen voor culturele hoop. “Christelijke hulpbronnen voor hoop zijn op unieke wijze redelijk, vol, realistisch en effectief.” Deze vier elementen werkt hij vervolgens verder uit.

“Als we naar onszelf kijken, verliezen we de moed. Als we naar hem (AG: Jezus) kijken, ontvangen we hoop.”

Reacties

Veel gelezen berichten

Vergeving is goed, maar verzoening is beter

Bevrijd van jezelf

De GKv moet verder met één predikant minder