Geduld met God - Tomáš Halík (4)
IX. Tijd om stenen te
verzamelen
Naar aanleiding van Prediker 3 : 1 – 8 stelt Halík aan het
begin van dit hoofdstuk de vraag: ‘Wat voor tijd is het nu, waarin de
Zacheüssen van vandaag erop wachten te worden aangesproken? Waartoe is het nu tijd?’ Zijn antwoord
is: ‘Het is tijd om stenen te verzamelen,
om ze op te ruimen; er is al genoeg met stenen gegooid. Het is tijd om elkaar nabij te zijn.’ De tijd voor het creëren van nabijheid, noemt Halík de ‘tijd om
stenen bijeen te zamelen’. De hele wereld is bezaaid met stenen. Die stenen
kunnen veranderen in grote keien van vooroordelen en vijandigheid. ‘De brengers
van vergeving en redding kunnen vandaag de vele wachtende Zacheüssen niet
bereiken als die keien op de weg blijven liggen.’ ‘Waar zijn de vredestichters
die Jezus noemt in de acht zaligsprekingen?’
Halík is zich er van bewust dat onze wereld altijd last zal
blijven houden van ‘de schaduw van geweld’. In dit verband schrijft hij over
terrorisme en de rol van de media daarbij. Het moderne terrorisme heeft van de
media het voornaamste werktuig van zijn invloed gemaakt. Via berichtgeving in
de media vindt er ‘massale verspreiding van angst’ plaats. Via de media zijn de
verschrikking van het terrorisme nabij ieder van ons gebracht. Halík schrijft
over ‘de enige acceptabele vorm van ‘preventieve oorlog’’: de oorlog tegen het
terrorisme moet vooral een oorlog van ideeën zijn. Het Westen moet laten zien
dat ze ‘niet van plan is de geestelijke, transcendentale dimensie uit het openbare
leven en uit de politiek te verdringen, maar dat het die waarden serieus
neemt’.
Halík roept de media op ‘in het morele gevecht met het
terrorisme’ tenminste dit te doen: ‘de namen van de slachtoffers lezen en hun gezicht tonen, hun verhaal vertellen
en hun geliefden laten spreken (…)’. Het niet uitwissen van namen ‘heeft in de
bijbelse traditie een diepe fundering’. Halík schrijft dat de
‘ongespecificeerde manier van moorden’ door terroristen, slachtoffers worden ‘beroofd van hun gezicht, ontdaan van hun
identiteit en menselijke waardigheid, (…)’. Door het noemen van namen en het
tonen van het gezicht van de slachtoffers wordt er ‘een appèl’ gedaan. ‘Het
herinnert ons eraan dat we geroepen zijn tot verantwoordelijkheid voor de
ander, (…).’
‘Stenen opruimen
is nu duidelijk het belangrijkste (…).’ In dit verband noemt Halík ‘geleden
onrecht (…) schuld van anderen, gevoelens van jaloezie en onderdrukte gevoelens
van eigen schuld of van minderwaardigheid, gecompenseerd door trots op de eigen
uitverkorenheid’. Hierbij verwijst hij naar het verhaal over het conflict
tussen de broers Jakob en Esau. Jakob die steeds ‘Esau wilde zijn’. ‘Jakob,
(…), moet in de duisternis van zijn eigen angst en schuld afdalen – en daar
vechten’ (Jakob noemde die plaats Peniël). Door de worsteling met God niet uit
de weg te gaan en overeind te blijven, ‘werd het mogelijk dat hij een nieuwe
naam kreeg: Israël (…)’. Een veranderde identiteit. ‘Jakob-Israël hoeft niet
meer iemand anders te willen zijn – hij is eindelijk zichzelf. En daarom kan
hij zich verzoenen met zijn broer.’ Halík schrijft dat de tijd van het
verzamelen (en opruimen) van stenen ‘juist dit werk in het duister is’. Hij
sluit dit hoofdstuk zo af: ‘De nacht die zeker een moeilijk gevecht kan zijn,
zal ons – als we het winnen – de volgende morgen in staat stellen ook winnaar
te worden in het verzoeningswerk, zodat eindelijk de tijd van nabijheid
aanbreekt.
X. Tijd om te helen
Halík start dit hoofdstuk met een uitleg van het woord
‘sjalom’. ‘Sjalom is de opnieuw gevonden
vrede. Het betekent verzoening
tussen God en mensen, mensen en natuur, tussen mensen en menselijke families
onderling en ook een diepe vrede in het menselijk hart – sjalom is de dankbare vreugde over genezing, de vergeving en
redding.’
‘De afdaling van Zacheüs is (…) een daad van geloof – geloof
in de zin van openstaan als je wordt aangesproken en een oproep volgen.’ ‘Zijn
afdaling uit de vijgenboom werd voltooid doordat met zijn belijdenis en zijn
boetedoening de muur van vervreemding wegviel.’ Zacheüs ‘heeft nu het voetstuk
van zijn positie niet meer nodig en kan een groot deel van zijn rijkdom
afstaan, want zijn waarde gaat nu terug op het feit dat hij kostbaar is in de
ogen van de meester uit Nazaret, die als gast zijn huis binnenkomt’. ‘Jezus had
tegen Zacheüs kunnen zeggen: ‘Je geloof heeft je genezen’.’ Dat betekent: ‘we
hebben elkaar werkelijk ontmoet en deze ontmoeting heeft geloof voortgebracht,
dat een genezende en bevrijdende werking heeft’.
Vervolgens stelt Halík de vraag: ‘Welk moment in de korte
ontmoeting tussen Jezus en Zacheüs is het beslissende?’ Voor het beantwoorden
van die vraag zoomt Halík in op ‘een ander evangelieverhaal over genezing door
geloof’. Het verhaal over een vrouw die twaalf jaar leed aan bloedvloeiing (Marcus 5 : 24 - 34).
Deze vrouw raakt Jezus ‘stiekem aan, anoniem, van achteren, verborgen in de
menigte. Jezus wil echter niet dat ze zo aan haar genezing komt. Hij zoekt haar
gezicht – op deze manier roept hij haar bij haar naam, heft haar anonimiteit
op’. ‘De vrouw komt naar voren – na jaren van verberging en isolement ‘vertelt
zijn de hele waarheid’. Op dat moment van waarheid komt zij van haar kwaal af.’
‘Haar geloof – (…) – kwam echter al tot uitdrukking’ in haar aanraking van
Jezus.
‘Het geloof van deze vrouw – net als het geloof van Zacheüs
– is geen ‘rationele instemming met geloofswaarheden’, heeft niets te maken met verstandelijke overtuiging, laat
zich niet uitdrukken in leerstellige formuleringen. Het ontstaat uit verlangen,
het is ten dele vertrouwen, het speelt zich af in een onverwachte, ongeplande
en eigenlijk (althans op bewust niveau) ongewilde ‘ontmoeting van aangezicht
tot aangezicht’ – en vindt zijn hoogtepunt in de moed de waarheid in het
gezicht te zien.’ Zij ervoeren ‘door hun vertrouwen in deze man op hun manier
dat wie mij gezien heeft, de Vader heeft
gezien, dat Jezus’ woorden en daden, heel zijn mens-zijn een ‘venster is
waardoor de mens God aan het werk ziet’’.
Het verhaal van Zacheüs vertelde Halík aan leden van het
Tsjechische parlement. Halík bedacht toen ‘dat de kerk in ons land de
samenleving nog iets anders schuldig is dan ‘Zacheüs aanspreken’’. ‘Ik denk dat
we hebben gefaald in iets dat behoort tot de fundamentele opgave van christenen
– en dat uiteindelijk ook met het verhaal van Zacheüs samenhangt: speciale deskundigheid op het gebied van
vergeving en verzoening.’ De overgang van een dictatuur naar een democratie
in Tsjechië was een ‘fluwelen revolutie’. ‘Het is ongetwijfeld een goede zaak
dat er geen ‘geest van de wraak’ ontwaakte en geen ‘heksenjacht’ werd
ontketend. Maar was het wel een zaak van vergeving en verzoening? Werd dit niet
het andere uiterste (het tegendeel van een bloedige afrekening) – een
bagatellisering van de schuld?’ In dit verband noemt Halík ook de Waarheids- en
Verzoeningscommissie zoals die actief werd aan het eind van de apartheid in
Zuid-Afrika. ‘Zeker, wij christenen zouden ons hier moeten bewijzen als
‘verzoeningsexperts’ en op praktische manieren moeten laten zien – beginnend
bij dingen in de eigen kerkelijke gelederen – dat vergeving en verzoening iets
heel anders zijn dan een kortzichtig en lichtzinnig ‘vergeten’ of ‘de jas
binnenstebuiten keren’.’
‘Het Zacheüs-verhaal is een verhaal van bekering, vergeving,
boetedoening en opnieuw aanvaard worden. Het is een verhaal van verzoening en
redding (…).’ ‘Een onmisbare stap op de weg naar vergeving en verzoening is het
vaste voornemen om je niet te laten meevoeren in een spiraal van wraak zodat
het geleden onrecht escaleert.’ Jezus stelt ‘tegenover de ‘gelijke-munt’-regel
het principe ‘zoals God met mij omgaat, zo ga ik met jou om’’.
Reacties
Een reactie posten